Geit


Dit bekende dier, met zijn opstaande oren en grote ogen, wordt ongeveer 80 maal in de Bijbel genoemd. Opvallend zijn de naar achteren staande horens en de baard (die we ook wel ‘sik’ noemen).

   Geit en bok   

Een geit is een levendig dier, dat zich in bergachtige streken op zijn gemak voelt. Hij kan – bijna net zo goed als de gems, waarvan hij familie is – balanceren op rotspunten en langs afgronden. Wilde geiten komen ook in de Negev woestijn voor. In Israël werd de geit al snel een geliefd ‘huisdier’. Van Jakob lezen we dat hij Ezau een geschenk stuurde van 200 geiten en 20 bokken (Gen. 32:14). Als geiten in een, meestal kleine, kudde grazen had een oude, ervaren bok de leiding. Dat lezen we soms in de Bijbel, zoals in Jer. 50:8. Men wist ook dat je voor een bok moest oppassen: hij had geen gemakkelijk karakter en kon agressief worden.


► Wilde geit in de Negev

In het visioen van Daniël (in Dan. 8:5, 21) wordt Alexander de Grote, de koning van Griekenland, met zo’n woeste bok vergeleken! Ook kon een bok vervelend worden tegen de schapen. De Heere Jezus zegt in Matth. 25:32-33 dat op de Oordeelsdag de bokken en de schapen van elkaar zullen worden gescheiden. Dat zegt genoeg!

   Tabernakel   

In Bijbelse tijd waren het vooral de bokken die voor de slacht werden gebruikt. We lezen dat bijvoorbeeld bij Izaäk en Rebekka en in de gelijkenis van de verloren zoon. Bokken waren daarom nogal duur; je kon er wel een akker voor kopen, zegt Spr. 27:26. In het volgende vers zien we dat men ook prijs stelde op geitenmelk.

Vrijwel altijd waren de haren van een geit donkergekleurd of zwart. Laban vond het dus ook wel prima, dat Jakob de gespikkelde dieren wilde hebben (Gen. 30:32), want die kwamen bijna niet voor. Michal gebruikte een truc met een geitenvel, om te laten lijken dat David (en niet een beeld) werkelijk in bed lag (1 Sam. 19:13). Dit is waarschijnlijk een stuk geweven haar geweest van de roodbruin gekleurde Damascusgeit. Er wordt immers gedacht dat David roodachtig haar heeft gehad. En ook Ezau was ‘rossig’ en behaard, dus zal ook Rebekka voor de zekerheid haar van deze geitensoort hebben gebruikt. Dan zou Izaäk vast denken dat hij Ezau voor zich had (Gen. 27:16).
Geitenhaar werd ook gebruikt voor de gordijnen (kleden) van de tabernakel (Ex. 26:7). Of bij bepaalde offers moest er een geit worden geslacht. Als kleding was geitenhaar niet bedoeld, alleen als rouwgewaad. Wel was dit haar geschikt voor het maken van tentdoeken. Zeker heeft Paulus daaraan ook gewerkt (Hand. 18:3).