Vis


In zeeën, meren en rivieren wemelt het van de vissen. Er zijn vele soorten, maar de Bijbel noemt ze meestal in hun algemeenheid. Dat begint al in de scheppingsgeschiedenis van Gen. 1.

De meeste vissen die in Israël bekend waren hadden vinnen en schubben. Daarom hoorden ze bij de reine dieren en mochten ze, volgens de spijswetten, gegeten worden. Dat vinden we in Lev. 11:9. Maar het volgende vers zegt dat ze de andere vissoorten voor “een verfoeisel” moesten houden. Dan gaat het dus onder andere over de paling, de makreel en de haai. De meeste onreine vissen zijn aaseters; sommige zijn ook giftig.

   Zee van Tiberias   

Over vissen lezen we het meest in het Nieuwe Testament. Sommige discipelen van Jezus waren vissers, zoals Petrus en Andréas. Die kwamen uit Betsaïda (betekent: “huis of dorp van vissers"), dat lag aan de oever van het Meer van Gennésareth. Dit meer, ook wel de Zee van Tiberias genoemd, werd bevolkt door vissers. Het was er een drukte van belang. We lezen dat Jakobus en Johannes werkten in het familiebedrijf van hun vader Zebedéus. Ze hadden ook gehuurde werknemers (Markus 1:20). Waarschijnlijk leverden ze ook vis aan de hogepriesterlijke familie in Jeruzalem. We lezen immers in Joh. 18:15 dat Johannes zomaar de zaal van de hogepriester kon binnengaan, omdat hij daar bekend was. In Jeruzalem had je ook de zogeheten Vispoort. Waarschijnlijk werd daar vis verhandeld, die werd aangevoerd uit de Middellandse Zee. Er kwamen ook vissen voor in de Jordaan en de zijrivieren. Maar bij hoog water kon het gebeuren dat ze afgevoerd werden naar de giftige Dode Zee, waar het ellendig met ze afliep…

   Petrusvis   

Het vangen van vissen gebeurde soms met een hengel of met een werpnet. Beide manieren vind je in één tekst genoemd in Jes. 19:8. Maar het meest bekend is gebruik van een sleepnet, zoals we dat ook bij de discipelen tegenkomen. In Joh. 21:8 lezen we daarvan bijvoorbeeld. Ook weten we dat de vissers het liefst in de nacht werkten (Joh. 21:3; Luk. 5:5). Als het donker was waren de mazen in het net slechter zichtbaar voor de vissen. Ze konden dan niet zo gemakkelijk ontsnappen!

We lezen ook van het eten van vis. Bijvoorbeeld bij de wonderbare spijziging (Joh. 6: 5-13). Die werd gezouten: dat was toen dé manier om ze te conserveren. Later, na de opstanding, zal Jezus ook een gebraden vis eten voor de ogen van Zijn discipelen (Luk. 24:42).


► In het Meer van Galilea (of: Gennésareth) werd veel vis gevangen.
Linksboven een afbeelding van de zeven discipelen die gingen vissen op het meer en wel 153 grote vissen in het net kregen (Joh. 21). De tilapia (linksonder) is waarschijnlijk de vis die door Petrus aan de haak werd geslagen. Op de grote foto een indruk van hoe de stad Tiberias er vroeger uitzag. Aan de overkant van het meer zie je de nog de besneeuwde toppen van de berg Hermon.

Een bijzondere geschiedenis vind je in Matth. 17. Petrus vangt een vis die een geldstuk (een stater) in zijn bek heeft. Deze vissoort, de tilapia, houdt de jonge visjes een tijd lang in haar bek. Als ze goed kunnen zwemmen wil moeder natuurlijk niet dat ze steeds terugkomen. Dan neemt ze een glimmend voorwerp in haar bek om de jongen af te schrikken. Bij Petrus was dat een munt, die precies genoeg waard was om de tempelbelasting voor twee personen (Jezus én Petrus) te betalen. Niet vreemd dat de tilapia ook wel “Petrusvis” wordt genoemd!

   Christelijk symbool   

Het woord dat in het Grieks gebruikt wordt voor vis is: ichthus. Je komt dat wel eens tegen als naam van een kerkgebouw of school. Bijvoorbeeld: “Ichthus College”. Bij de christenen in de tijd van de vervolgingen door de Romeinse keizers gold het vis-symbool als herkenningsteken. In de catacomben werd het wel gebruikt. Je ziet het nu soms als sticker op een auto. Maar waarom was dat?